Ome Keesje in Israël

Op Schiphol stapte uit de Israëlmachine een 77-jarige bijzonder wakker man, die op het eerste gezicht herinneringen opriep aan Ome Keesje, terugkerend van een van zijn wonderreizen. Het was Albertus Weerts, in het Overijsselse Salland beter bekend als Bats van de Blaa die, na een bijna zeventigjarige carrière als landbouwer in het oostelijk grensgebied, drie maanden had doorgebracht in een Israëlische kibboets tussen Tel Aviv en Haifa.

Toen de journalist van Het Vrije Volk dit in juni 1960 in de krant schreef, ging hij ervan uit dat alle lezers wisten wie Ome Keesje was. En misschien was dat ook wel zo. Ome Keesje was een hoorspelfiguur, en na de Tweede Wereldoorlog zelfs kortstondig een stripfiguur, die van 1928 tot 1950 furore maakte bij de VARA, net als Het Vrije Volk behorend tot de socialistische zuil in het verzuilde Nederland.

Balderhaar
Albertus Weerts (1883) bewoonde met zijn vrouw Zwaantje een boerderijtje in Balderhaar. De boerderij is er niet meer en de landbouwgronden zijn inmiddels opgeslokt door de naastgelegen kalkzandsteenfabriek, maar zijn naam is in het nabijgelegen Kloosterhaar niet vergeten. In 1991 is ter ere van hem een monument onthuld door prins Bernhard en er is een plantsoen dat zijn naam draagt. Over zijn verzetswerk is veel te lezen in oudere nummers van het tijdschrift Rondom den Herdenbergh van de Historische Vereniging Hardenberg, maar minder bekend is dat Weerts ook tijdens de Eerste Wereldoorlog al in het verzet zat.

Deze zoon van een klompenmaker is tot zijn achtste jaar naar school gegaan, daarna moest hij helpen de karige inkomsten van zijn vader aan te vullen. Weerts heeft in de praktijk en uit boekjes zoveel geleerd dat hij op zijn 29e beheerder werd van vijf Duitse boerenbedrijven van grootgrondbezitter Mannesmann.
Toen in 1914 de oorlog uitbrak moesten de Duitsers paarden hebben voor hun soldaten. Elke boer moest een aantal leveren, maar Weerts had de indruk dat hij als Nederlander meer moest leveren dan anderen. Toen hij daarover iets te nadrukkelijk aan de bel trok moest hij mee als paardenbegeleider op transport naar Litouwen. Bij terugkomst op de boerderij bleek dat hij vijf Russische krijgsgevangenen toegewezen had gekregen om dienst te doen als landarbeider. Weerts liet het vijftal ontsnappen naar Nederland, maar belandde daarvoor wel in de nor. Op 11 mei 1916 werd hij als ongewenste vreemdeling over de grens gezet. Volgens zijn achterkleindochter Marije was de eerste die hij daar zag een joodse postbode, die hem en zijn gezin onderdak verleende en verder hielp. “Vandaar dat hij de Joden zo graag mocht.”

Reis naar Israël
In de volgende oorlog kon hij de Duitsers voor hun daad ‘bedanken’, onder meer door (veel) onderduikers in huis te nemen. Maar zoals gezegd, daarover is al veel geschreven. Dat De Vechtstreek en Het Vrije Volk in 1960 over Albertus Weerts schreven had hij te danken aan drie van die onderduikers. Frits Meijler, zoon van een joodse slager uit Vroomshoop en de Coevorder joodse winkelierszonen Izak (Isi) Kan en Jo Frank hadden hem een reis aangeboden naar Israël. Isi Kan was na de oorlog geëmigreerd naar Israël, waar hij als fruitteler werkte op de kibboets Dovrat, vlakbij de berg Tabor. Op die kibboets verbleef Weerts drie maanden, maar hij heeft ook steden als Tel Aviv, Haifa en Jeruzalem bezocht. Over die steden kon hij niets bijzonders vertellen, een stad is een stad. Maar over het bouwland (mangaantekort, had hij al gauw gezien), de rivier de Jordaan (in droge tijd niet breder dan de ‘Roker bekke’), de fruitteelt en de veeboeren sprak hij honderduit.

Bijvoorbeeld over zijn ontmoeting met twee veeboeren die de Israëlische autoriteiten voor hem hadden geregeld, zodat hij nog even weer wat Nederlands kon praten. Of beter: dialect.
“Woar kom ie weg”, had Weerts gevraagd.
“Oet Eanske”, hadden ze geantwoord. Het waren de gebroeders De Vrome, twee vroegere voddenkoopmannen uit Enschede die in Israël zijn gaan boeren.
“Goed geboerd?”, vroeg Weerts. Het antwoord heeft hij goed onthouden: vijfhonderd stuks vee waarvan honderdtwintig melkkoeien, twaalfduizend Turkse schapen en zesentwintigduizend kippen.

Bij zijn terugkeer in Kloosterhaar heeft Weerts niet alleen verteld over zijn belevenissen, hij heeft ook veel laten zien omdat hij een hele diaserie had laten maken van zijn reis waarmee hij diverse keren de boer is opgegaan. Misschien toch een soort Ome Keesje, die graag wilde vertellen over zijn wonderreis.