Ten Brink de Bruin

In Het Noord-Oosten van 11 mei 1979 staat een artikel met herinneringen van de oud-Hardenberger R.J. Hoornstra. Hij had 17 jaar in Hardenberg gewoond en had de beste herinneringen aan het stadje en met name aan de Joodse Hardenbergers. Hij kon zich nog herinneren dat slager No (van Noach) de Bruin zei dat hij “de riekste Jeude uut ’n Es was”.
Hij woonde aan de Bruchterweg en het gebied tussen die straat en de Vecht werd De Es genoemd. De Bruin kon dat makkelijk zeggen, want hij was de enige Jood die daar woonde.

Maar waarschijnlijk was Hoornstra in de war met de zoon van No, Rudolph Jacob ten Brink de Bruin. Die gebruikte, net als zijn vader, de achternaam Ten Brink de Bruin. No had de achternaam van zijn moeder aan die van zijn vader vastgeplakt.
Waarom Hoornstra met de namen in de war was? In 1924 was hij toegelaten tot klas 1 van de HBS in Coevorden. Dat was toen nog het vermelden in de krant waard. Net zoals ook in de krant werd vermeld dat hij in 1931 was geslaagd voor zijn HBS-examen. Toen Hoornstra was geboren, was No ten Brink de Bruin al 10 jaar dood.

Zoon Rudolph had een slagerij op de hoek van de Achterstraat. Eerst noemde hij die Ora et Labora (Bid en werk). Later werd dat Luctor et Emergo (Ik worstel en kom boven). Rudolph was blijkbaar gek op Latijn, want hij liet eens boven een advertentie waarin hij zijn vleeswaren aanprees zetten: Non Plus Ultra (Niet verder). Oftewel: je hoeft niet verder te kijken, ik heb de beste kwaliteit.

De slager hield ervan om andere mensen in het ootje te nemen, maar zelf vond hij het blijkbaar niet zo leuk om ertussen genomen te worden. De jonge Hoornstra woonde toen in de Voorstraat, dicht bij de brug. Op een zomeravond stond hij bij kleermaker Jansen op de stoep toen Ten Brink de Bruin voorbij kwam. Hij was nog maar enkele meters voorbij toen Hoornstra riep:
“De Bruin, luuster is eem.”
De slager kwam terug en zei: “Wat is ter?”
“A’j deur waarn loop’n, wa’j wieder ewest.”
Dat Ten Brink de Bruin dat grapje niet kon waarderen bleek Hoornstra toen hij thuis kwam. De slager had zich bij zijn vader beklaagd en dat moest Hoornstra-junior horen en waarschijnlijk ook wel voelen.

Rudolph Jacob ten Brink de Bruin overleed plotseling in 1933. Hij en zijn vrouw hadden geen kinderen, zodat de slagerij werd verkocht. Nieuwe eigenaar werd J. Zwiggelaar, die in De Vechtstreek liet weten dat hij de zaak had overgenomen. “Door levering van prima kwaliteiten, nette bediening en concurrerende prijzen hoopt hij de gunst van het publiek waardig te worden.”