Wat een ramp – treinongeluk Bergentheim

Oktober is de Maand van de Geschiedenis. Het thema van 2022 is: Wat een ramp!
Van persoonlijke rampen tot catastrofes die de samenleving ontwrichten, een ramp kent vele verschijningsvormen. Een ramp voor Bergentheim was het spoorwegongeluk in februari 1940.

Door een ernstig ongeval overleed onze hooggeachte patroon H.J. Merjenburgh, lieten de personeelsleden Wolf en Stad noteren in een rouwadvertentie in het Salland’s Volksblad. Maar zij niet alleen, ook het gezin van Merjenburgh (echtgenote en vier kinderen), het bestuur van de Oranjevereniging en de ziekenkas Helpt Elkander hadden een advertentie laten plaatsen vanwege het overlijden van de 45-jarige Hendrik Jan.
Merjenburgh was garagehouder in Bergentheim. Hij werd regelmatig gevraagd om als chauffeur plaatsgenoten te vervoeren. Dat was ook het geval op dinsdag 6 februari 1940, toen hij meereed in de begrafenisstoet van de familie Hulleman. Zij hadden zojuist hun 18-jarige zoon Adriaan begraven.
Op de onbewaakte overweg in de sintelweg, de tweede overgang ten zuiden van station Bergentheim, werd ’s middags om een uur of twee de auto van Merjenburgh gegrepen door een stoomtrein uit de richting Mariënberg. Van de zes inzittenden overleden Merjenburgh, moeder Berendina Hulleman en haar 23-jarige dochter Grietje. Dochter Anna werd naar het ziekenhuis vervoerd, twee andere kinderen hadden vrijwel geen letsel.

Het ongeluk
Het ongeluk is ongeveer als volgt gebeurd, schreef de verslaggever van De Vechtstreek:
Toen de begrafenisstoet op de terugweg was van het kerkhof stopte Merjenburgh bij de spoorwegovergang, omdat het zicht vanwege dichte mist erg slecht was. Hij had de motor afgezet, was naar de overweg gelopen om te kijken of hij iets zag of hoorde en toen dat niet het geval bleek had hij de motor weer gestart en was de onbewaakte spoorwegovergang opgereden. Gezien het tijdstip moest de trein uit Zwolle de overweg al gepasseerd hebben, zodat Merjenburgh waarschijnlijk meende dat hij zonder gevaar te lopen kon oversteken.
Nauwelijks had hij echter de wagen weer op gang gebracht en was hij de spoorbaan opgereden of uit de mist doemden de contouren op van de snel naderende trein. Voor de ogen van de familie Hulleman en de andere begrafenisgangers werd de auto door de locomotief gegrepen. De machinist remde uit alle macht, maar de auto, die in de flank was aangereden, werd nog wel zo’n 100 meter meegesleurd. Daarbij werd de auto gedraaid, waarna hij ook van achteren werd geraakt en tenslotte achterwaarts van de ongeveer anderhalve meter hoge spoordijk werd geworpen. Veertig meter verder stond de trein stil, zonder dat de reizigers bemerkt hadden wat er was gebeurd.

Zwaar beproefd
Het verhaal van de verslaggever werd daarna steeds plastischer, alsof hij zelf getuige van het ongeval was geweest. Hij had het over gekrijs dat door merg en been ging, over bloed uit mond en oren en gekerm van pijn en angst.
Deze familie wordt wel zwaar beproefd, meende de verslaggever van De Vechtstreek. “Het vorig jaar nog verloor zij een dochter door de verdrinkingsdood. Vader Hendrik Hulleman, de man en vader van de slachtoffers, is machinist en leider van de turfstrooiselfabriek van Van Royen.” Rijksveldwachter Van Engelenhoven en gemeenteveldwachter De Jong, die spoedig na het ongeluk aanwezig waren, hadden direct hulp verleend.
De trein ondervond door het ongeluk geruime tijd vertraging. Hij was amper beschadigd, zodat de reis voortgezet kon worden.

Zaterdag 10 september vond onder grote belangstelling de begrafenis plaats van de slachtoffers. Om twaalf uur werden moeder Hulleman en haar dochter begraven, twee uur later Hendrik Jan Merjenburgh.

Straf voor de machinist
Vier maanden later stond de onder-machinist B.B. uit Zwolle in het beklaagdenbankje van de rechtbank in Almelo. Er werd hem ten laste gelegd dat hij hoogst roekeloos, onnadenkend en onvoorzichtig had gereden, terwijl door de dichte mist de vaste seinen niet meer op 300 meter te zien waren geweest. Bovendien had hij geen waarschuwende fluitsignalen gegeven, beweerde de officier van Justitie. De machinist beweerde van wel, daarbij gesteund door de stoker Veerman.

Behalve de stoker waren ook de beide veldwachters als getuige opgeroepen. Zij hadden voor het passeren van de begrafenisstoet de spoorlijn geïnspecteerd en geen enkele fluit gehoord. Alleen ’s avonds na het ongeluk, toen floten opeens alle treinen, beweerde veldwachter Van Engelenhoven.

De machinist was door de spoorwegen gestraft met een dag inhouding van zijn salaris, maar daar was hij tegen in beroep gegaan. De officier van Justitie eiste 75 gulden boete of 50 dagen hechtenis. Een week later besloot de rechter de machinist te beboeten met 40 gulden of 20 dagen hechtenis ”wegens het veroorzaken van een ernstig ongeluk”.