Er zitten fouten in de lijst met namen van mensen die verdacht worden van collaboratie met de Duitsers. Dat schrijft het Nationaal Archief op zijn website. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de naam van een getuige in de kaartenbak is terechtgekomen, die daardoor ten onrechte te boek staat als verdachte.
Dat zou het geval kunnen zijn met de Joodse Hardenberger Simon Blein, slager in de zaak van zijn vader aan de Voorstraat. Op zijn kaart staat dat hij is onderzocht op collaboratie en dat zijn zaak is behandeld door een speciale openbaar aanklager en in de rechtbank. Verder staat er dat hij op 9 april 1912 in Hardenberg is geboren, dat zijn woonplaats Amsterdam was en dat hij is overleden.
Op het digitaal Joods Monument is te vinden dat hij op 22 november 1994 is overleden in het Franse dorp Mougins, een plaats ten noorden van Cannes.
Toen Simon Blein is ondervraagd (waarschijnlijk als getuige en niet als verdachte) had hij zijn oude beroep weer opgepakt. Hij had een slagerij in Amsterdam-Slotermeer, in de Lodewijk van Deysselstraat nummer 61. Zelf woonde hij op nummer 63. Later werd het pand een buurtkamer en naaiatelier.
(Op de bovenste foto uit 1954 is de slagerij te zien, op de winkelruit staat Slagerij Blein.)
Simon schreef in een brief op 1 juni 1945 aan zijn familie wat hem was overkomen:
“In ’41 wou ik naar Engeland om dienst te nemen in het leger, doch mislukten de pogingen daar te komen. Daarom ging ik illegaal door België, Frankrijk naar onbezet Frankrijk. Ik verzorgde daar papieren voor Amerika, wat 9 maanden duurde. Die tijd maakte ik nuttig door Joden over te brengen uit België naar vrije gebieden.
Een week voor het vertrek door Spanje kwam ik te weten dat uit Holland zelfs oude mensen, vrouwen en kinderen werden gedeporteerd. Ik besloot een poging te wagen om mijn verloofde Greet Philipson en nog anderen in veiligheid te brengen. De poging mislukte helaas, we werden gevangen genomen en overgebracht naar het doorgangskamp Westerbork, waar Greet en ik trouwden, daar wij meenden bij elkaar te kunnen blijven. Vier dagen later werden wij gedeporteerd en de volgende dag reeds gescheiden. Ik heb nadien niets meer van haar vernomen.
Ik ben daarna in 3 jaar tijds in diverse dwangarbeidslagers en concentratiekampen geweest. Het laatst in Buchenwald, waar wij op 11 april door de Amerikanen werden bevrijd. Op 26 mei keerde ik in Hardenberg terug.”