Zouden er in 2045, honderd jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, nog herdenkingen en festiviteiten plaatsvinden om de bevrijding te vieren? In 1913 gebeurde dat wel met de bevrijding van het Franse juk. Op 3 en 4 september werden op grootse wijze de Onafhankelijkheidsfeesten gevierd, met in Hardenberg duizenden bezoekers. Er was een speciaal Perscomité Eeuwfeest Hardenberg-Heemse opgericht, dat in aanloop naar het feest regelmatig van zich liet horen.
Plundering
In het Salland’s Volksblad van 1 augustus 1913 bijvoorbeeld, schreef het Perscomité dat ze zich erover verbaasde dat er zo weinig herinneringen aan de Franse tijd bewaard waren gebleven en daarom leverde het regelmatig artikelen voor plaatsing in de krant. Zoals over de strooptochten door de Fransen:
“Misschien was het omdat Hardenberg geen ingekwartierde Franse soldaten had. Toch werd het stadje regelmatig bezocht door berooide Franse soldaten uit Almelo, Coevorden of Zwolle die pakten wat van hun gading was. Dat merkte een keuterboertje dat twee koeien had. De soldaten namen eentje mee, waarop de boer hen waarschuwde dat ze op de dag van het Laatste Oordeel rekenschap moesten afleggen over hun wandaden. Omdat die dag nog lang op zich zou laten wachten, waren ze door de woorden van het boertje gerustgesteld en namen ze ook de andere koe mee.”
Wel herinnerden nog enkele namen aan de Franse tijd, schreef het comité:
“Toen dorstige Franse vluchtelingen door Hardenberg trokken en aan een inwoner in het Frans vroegen of hij bon de l’eau had, goed water, kregen ze dat van een barmhartige Samaritaan, verkleed als Hardenberger. Het leverde hem de bijnaam Bondeloo op.”
Deserteur
Voor zover het Perscomité uit verhalen kon nagaan heeft één Hardenberger deelgenomen aan de tocht naar Rusland. Hendrik Kampman, bijgenaamd Veldman.
De vermoeienissen, de ontberingen van de langen tocht, de brand van Moskou, de overhaaste terugtocht door de sneeuwvelden van Rusland, de aanvallen van de snelle Kozakken, de slachting die de Russische winter onder Napoleons troepen aanrichtte, de overtocht over de lijken in de Berezina, alles beeft hij meegemaakt.
Kampman: “Toen echter ging ik deserteren. In het leger blijven betekende zeker een wisse, ellendige dood. De eenzaamheid, de verlatenheid, de nacht zou me redden. Overdag verborg ik me, ’s nachts trok ik verder, steeds in westelijke richting. Mensen ontweek ik, omdat ik niet wist wie te vertrouwen waren. Hoeveel ontberingen ik ook nu nog te lijden had, hoeveel ellende ik ook thans nog te doorstaan had, de hoop het er levend af te brengen, de hoop de mijnen terug te zien, al was het ook als armzalig deserteur, die hoop gaf mij telkens nieuwe moed en nieuwe kracht.
Mijn zilveren horloge had ik verkocht voor een pond brood, toen had ik niets meer. Hadden vriendelijke mensen zich niet vaak over mij ontfermd, Hardenberg had ik nooit teruggezien. Maar Goddank, toen ik op een donkere avond het waagde door de ramen te loeren of allen aanwezig waren, of er geen verraad was, en toen ik de deurklink oplichtte en toen de berooide landloper, met kapotte schoenen en gescheurde kleren door allen als Veldman werd herkend, toen vergaten allen een ogenblik alle leed en was er vreugde en blijdschap in onze woning.
Maar slechts één ogenblik, want dadelijk moesten maatregelen worden genomen, moest alles worden vermeden, wat me zou kunnen verraden”
Bevrijding
De bevrijding van Noordoost-Overijssel begon op 9 november 1813, toen Kozakken bij Gramsbergen de grens overtrokken, enkele dagen later gevolgd door Pruisische huzaren.
De Kozakken zagen er niet uit als redders die je met open armen zou moeten ontvangen.
Met hun gebruind gelaat, ongeschoren gezicht en ruige berenmutsen brachten ze eerder schrik en ontsteltenis, dan de hoop op ‘de dageraad der verlossing’.
In een volgende krant gaf het Perscomité nog meer info over de Kozakken:
“Ze hadden allemaal een sabel opzij en een lans in de hand. Ze hadden een sterke maag en altijd grote eetlust: rauwe biefstuk en spekpannenkoeken waren hun lievelingseten. Daarbij dronken ze grote kruiken met brandewijn leeg, het liefst vermengd met peper, terwijl ze als versnapering grote kluiten boter en vetkaarsen uit de hand oppeuzelden.”
Soms kregen de Hardenbergers ongewenste inkwartiering. Als moeder de vrouw dan maar spoedig de koekenpan op het vuur had en er slag van had om in een half uur een paar dozijn pannenkoeken te bakken, dan kon het wezen, dat ze verzadigd en verwarmd goedschiks weer afdropen. In hun bivak zag men ze boven de vuren aan het braadspit het vlees van schapen of kalveren roosteren, die misschien wel gekocht, maar lang niet altijd betaald waren.
Opruimen
In de Achterstraat woonde de familie Zweers, bijgenaamd de Matroos. Op een avond, de vrouw was nog op, de jongens, een stuk of drie robuuste kerels, lagen reeds in bed, ging de deur open en een troepje Kozakken kwam binnen. Aan overmaat van beleefdheden maakten ze zich niet schuldig; ze wilden wat te bikken en te drinken hebben. En als een Kozak om drinken vroeg, dan was hij niet tevreden met water, dan moest dat jenever of brandewijn zijn. Moeder Zweers, zelf gelukkig niet erg verlegen, hield zich van de domme en dreigde, als ze niet spoedig vertrokken, haar zoons te zullen roepen. De daad bij het woord voegende, duurde het maar enkele ogenblikken of de jongens, echte reuzen, kwamen uit bed en wisten zonder veel moeite de Kozakken zoveel respect in te boezemen, dat ze niet afdropen, maar veeleer hals over kop naar buiten stormden.
“De Kozakken zijn niet lang in Hardenberg gebleven. Toch lang genoeg dat nog heden hun naam in één der buurtschappen wordt genoemd”, schreef het Perscomité in 1913. Maar in welke buurtschap stond er helaas niet bij.