Hij heeft vast en zeker het boek Oostloorn van dominee Siebold Ulfers gelezen. Jans Schutte, de eerste toeristische klepperman van Hardenberg, schreef in 1983 over de kunst van het klokkenluiden die ook in het boek wordt beschreven.
In het boek van Ulfers wordt klokkenluider Ilting van het dorp Oostloorn (=Hardenberg) uitvoerig beschreven. Hij kon preken met de kerkklok, zijn vreugde en smart in het luiden leggen.
Ilting was een vakman, hij kon met het luiden van de klok laten horen welke boodschap hij bracht. Was er iemand overleden, dan was dat te horen aan de slagen van de klok. Schutte vertelt in zijn artikel dat er vóór het luiden werd geklept. Dit bestond uit het één keer laten horen van een klokslag voor een kind, twee keer voor een vrouw en drie keer voor een man. De kunst om één slag met deze klok te laten horen, was een kunst die alleen maar een goede klokkenluider beheerste. Een hulpluider zou zoiets nooit doen, dit was alleen maar aan een vakman toevertrouwd.
In Hardenberg en ook in Heemse moest een klokkenluider wat meer doen dan bijvoorbeeld zijn collega in een grote stad. Luiden voor de kerkdiensten en bij begrafenissen deden ze allemaal, maar Ilting en zijn opvolgers moesten ook de papklok luiden. Dat was de klok die ’s avonds om negen uur werd geluid.
“Wanneer met dit gebruik is begonnen is niet met zekerheid vast te stellen, maar toch wel in de eerste helft van de 19e eeuw”, veronderstelt Schutte. Omdat op het platteland maar weinig mensen over een uurwerk beschikten werd vastgesteld dat iedere middag om twaalf uur de klokken geluid moesten worden. Dit was het teken voor de bevolking om te gaan eten, dus het land te verlaten en naar huis te gaan voor het middageten. Verder werd er ’s avonds om negen uur weer geluid. Dat was de tijd dat er pap werd opgeschept, vandaar de naam papklok.
De laatste maaltijd die de boer nuttigde was de broodmaaltijd na het melken. Daarna volgde dan nog een bord brij (pap) om negen uur. Dit was een zoetemelkse pap van meestal roggemeel. Een stevige pap, want het duurde lang voordat er weer gegeten kon worden, namelijk na het melken ’s morgens vroeg.
En daarna was het ‘beddegoanstied’.
Uit het verleden, Het Noord-Oosten, 14 oktober 1983