Een vrolijke Harm Gort, de verkoper van tabakswaren die een winkeltje had tegenover de ingang van het kerkhof aan de Stationsstraat in Hardenberg. Hij had daar alle reden toe, vond de journalist van Het Noord-Oosten op 21 april 1961, want Harm was net teruggekeerd van een vakantiereis met de Henry Dunant, het schip van het Rode Kruis Nederland.
De Poort heette zijn winkeltje, omdat gedacht werd dat daar vroeger de stadspoort van Hardenberg heeft gestaan. Eén van de eerste zelfbedieningszaken in Nederland. Of in ieder geval van Hardenberg. Niet, omdat Harm dat graag wou, maar het kon niet anders. Vanwege zijn handicap was hij niet in staat de hoog opgestapelde dozen sigaren of andere rookwaar te pakken te krijgen. “Neemt u ze maar!” adviseerde hij de klant en hij wees naar de plek waar de sigaren of sigaretten zich bevonden.
En nu was hij propagandist geworden van het Rode Kruis. Reden voor de journalist om een groot artikel aan Harm en zijn reis te besteden.
Die reis met de Henry Dunant begon in Kampen. Vandaar ging het naar Weesperkarspel, toen nog een zelfstandige gemeente tussen Weesp en Amsterdam. Dag twee werd naar Dordrecht gevaren en de volgende dag naar Vlaardingen.
“Wat is dat Rotterdam toch een machtige zeehaven. Wat drijven daar een zeekastelen rond. Daar zijn de notendopjes in de Hardenberger haven toch maar kinderspeelgoed bij”, schreef de journalist, alsof hij zelf was meegegaan (want zo sprak Harm namelijk niet). “”Onvergetelijk!” zegt hij dankbaar. “Het is niet onder woorden te brengen wat we allemaal hebben gezien. En er was bovendien volop gelegenheid aan boord voor ontspanning. Je werd er echt verwend.”
De vierde dag ging het naar Schoonhoven en daarna werd Amsterdam bezocht. Vanuit Amsterdam ging het over het IJsselmeer weer terug naar Kampen. Aan het eind van de tocht brachten Harm en de andere gasten een bedrag van ongeveer 123 gulden bijeen om verrekijkers te kopen, die de volgende reizigers op het schip konden gebruiken.
Blijkbaar had hij aan boord veel geleerd over het schip, want hij kon de journalist vertellen dat het schip voor vakantietochten met minder validen was ingericht voor 70 bedden, maar dat het ook gebruikt kon worden in tijden van oorlog of nood. “Toen verleden jaar Tuindorp Oostzaan door die ramp werd getroffen, kon het schip ogenblikkelijk voor dat doel worden benut”, vertelde Harm.
Die ramp, welke ramp was dat dan?
Het Algemeen Handelsblad van 14 januari 1960 kopte in de middageditie: “10.000 Amsterdammers door een overstroming dakloos.”
Die morgen was de dijk van Noorder IJ-polder doorgebroken. Binnen de kortste keren was er een gat van zo’n 70 meter ontstaan. Het water joeg alleen al in Tuindorp-Oost achtduizend mensen naar de bovenverdiepingen en zolders, vanwaar zij later met vletjes en andere bootjes werden geëvacueerd. In sneeuwjachten waadden in de donkere ochtend honderden mensen door het ijskoude water, uitgeputte boeren probeerden hun varkens, koeien en paarden naar de spiegelgladde dijken te jagen.
Over de oorzaak had de krant ook al mening: de snel varende zeeschepen hadden met hun steeds weer beukende golfslag voor de dijkdoorbraak gezorgd.
Maar goed dat er een Henry Dunant was om hulp te bieden, vond Harm. “Als straks iemand aan de deur komt voor de Rode Kruis-collecte hoop ik dat met gulle hand wordt gegeven”, aldus de nieuwbakken propagandist voor het Rode Kruis.
Het Noord-Oosten, 21 april 1961